Tot zover heb ik de discussie van problemen aangaande de verschillen in scholastische theologie of tussen theologen over dit onderwerp vermeden. Er is echter een kwestie – namelijk de verzen van de Heilige Koran die verwijzen naar de kenmerken van Allah, die het onderwerp zijn geweest van veel debatten en grote verschillen van mening. De kwestie verdient aandacht en daarom wil ik de lezers over de betrokken aspecten informeren.
Onze Almachtige Heer heeft zichzelf in de Heilige Koran beschreven met woorden die normaal gezien gebruikt worden in de taal van alle dag ter uitdrukking van menselijke gevoelens en daden. Het is onnodig om te zeggen dat er niets gelijk is aan Allah, Die, als de schepper en Heer, boven elke vergelijking met alle schepselen staat.
Deze woorden, wanneer ze gebruikt worden in de context van Goddelijke Kenmerken, kunnen daarom niet geïnterpreteerd worden in dezelfde betekenis als wanneer ze worden gebruikt in de context van mensen.
We kunnen bijvoorbeeld zeggen dat een of andere persoon goed geïnformeerd is en dat een andere persoon erg ingenieus is. We kunnen ook van Allah zeggen dat hij goed geïnformeerd en ingenieus is, maar de processen waarmee een mens leert en waarneemt, zijn niet dezelfde als degene, die toegeschreven worden aan Allah. We zeggen bijvoorbeeld: “De leraar zette zich aan zijn bureau” . Het werkwoord ‘zich zetten’ komt ook in de Heilige Koran voor:
Doorzeker, uw Heer is Allah, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep; daarna zette Hij Zich op de Troon neder. (7:54)
In dit vers wordt het werkwoord ‘zich zetten’ gebruikt om de betekenis ‘vestigen’ over te brengen. We kennen de woordelijke betekenis van ‘vestigen’ (in het Arabisch wordt voor beide gevallen ista^va gebruikt). Niettemin passen we het met een compleet verschillende betekenis toe in het aangehaalde vers, dan in het geval van de leraar.
Theologen zijn eenstemmig over de betekenis van de verzen die de kenmerken van Allah behandelen, en dat dit Zijn woorden zijn. Als Hij had gezegd “… en is gevestigd …” zou niemand vragen “Wat wordt er bedoeld met ‘is gevestigd’?” Meningen verschillen echter nogal met betrekking tot het doel en de intentie van deze kenmerken en of ze letterlijk of figuurlijk genomen moeten worden. De vraag is of ze geïnterpreteerd en verduidelijkt kunnen worden, of niet.
De ene leergang nam het standpunt in dat de verzen geïnterpreteerd en verduidelijkt kunnen worden en was het eens met de geleerden van de wetenschap der retoriek, die over het geheel gezien de mening koesteren, dat woorden vooral in hun betekenis gebruikt moeten worden. Het lijdt geen twijfel dat de Arabische taal de taal van de Heilige Koran bevatte, voordat het geopenbaard werd. Deze woorden werden gebruikt om gewone en alledaagse dingen aan te duiden. Maar als ze tekort schieten om zelfs menselijke emoties en gevoelens uit te drukken, wat kunnen we dan zeggen over hun tekortkomingen ten aanzien van Goddelijke kenmerken?
Laten we bijvoorbeeld de woorden ter onzer beschikking beschouwen, die schoonheid uitdrukken. We weten dat schoonheid verschillende vormen en entiteiten kent, zoals de schoonheid van de natuur, een gedicht, een gebouw of de oogverblindende schoonheid van een jong meisje. Wanneer we iets met betrekking tot schoonheid willen uitdrukken, zijn we gedwongen om de woorden ‘schoonheid’ of ‘mooi’ te gebruiken, omdat ons linguïstische repertoire tamelijk beperkt is. De menselijke taal schiet dus tekort in het aantal uitdrukkingen om het concept schoonheid over te brengen – en hetzelfde geldt voor het concept liefde. Denk eens aan al de verschillende vertoning van liefde en aan al de woorden waarover wij beschikken om ze te beschrijven of erover te praten.
De woordenschat van elke taal wordt beschouwd als een vehikel om gedachten, gevoelens, daden, emoties, etc., over te brengen, die horen bij het leven in deze wereld. De woordenschat in de Heilige Koran gebruikt eveneens dit repertoire van wereldse betekenissen, betekenissen die slaan op ons materiele bestaan in deze wereld, bijvoorbeeld de woorden die verwijzen naar bepaalde daden van Allah, zoals ‘Hij zat, Hij kwam, Hij bedroog, Hij was listig, Hij vergat’, enz. Het zou een tegenspraak in termen zijn om te zeggen dat deze woorden in de Heilige Koran niet begrepen dienen te worden in hun gewone, alledaagse betekenis en dat ze verschijnen als figuurlijke uitdrukkingen.
Onder degenen die de theorie van figuurlijk gebruik van dergelijke woorden in de Heilige Koran verwerpen is de beroemde geleerde Ibn Taymyya. Hij is van mening dat figuurlijke interpretatie tevens door de mens gemaakt is en dus wereldse begrippen weerspiegelt.
Mijn bevindingen zijn, na het bestuderen van deze verzen, dat ze in drie categorieën vallen
1 – Verzen die het karakter hebben van een feitelijke uitspraak door Allah zoals in:
De Barmhartige, Die zich nederzette op de troon. (20:5)
We interpreteren dit vers niet door de daad van ‘gevestigd’ zijn ontkennen of door te zeggen dat de Almachtige Zichzelf op de troon ‘vestigde of zat’, op dezelfde manier als een persoon op een stoel zou zitten. Een dergelijke verklaring zou een vergelijking tussen Allah en Zijn schepping betekenen. We geloven echter dat het menselijke verstand de innerlijke betekenis van zo’n uitspraak niet kan bevatten. Al eerder haalden we gevallen aan, waar het menselijke verstand hulpeloos is.
2 – Verzen die ‘uitgebreide metaforen’ bevatten. – een suggestie van gelijkenis of analogie, die een herkenbare vorm van stilistische expressie is. Abu Tammam, de beroemde Arabische dichter zegt bijvoorbeeld: “Negentigduizend leeuwen van het woud zijn rijp geworden …” (dwz ze zijn allen klaar om te vechten) Dit is als het rijpen van vijgen en druiven. Deze uitdrukkingswijze kan in verschillende verzen van de Heilige Koran teruggevonden worden:
… Zij vergaten Allah, daarom heeft Hij hen vergeten … (9:67)
Het woord ‘vergeten’ in dit vers moeten niet op een letterlijke manier, verwijzend naar mensen genomen worden. Dit moeten we zien als een uitgebreide metafoor die slaat op de Almachtige. Die vergeet nooit iets, hetgeen duidelijk gezegd wordt in de volgende vers:
“… en uw Heer vergeet nimmer.” (19:64)
Voor wat het volgende vers betreft:
… Hij is met u waar gij ook zijn moogt, want Allah ziet alles wat gij doet. (57:4),
commentatoren zijn het er allen over eens dat dit moet verstaan worden in de zin van de Alomtegenwoordigheid van Allah. Hij is Zich van je bestaan bewust zonder dat Hij fysiek bij je is. En:
Wij zullen spoedig met u afrekenen, o gij twee volkeren! (mens en djinn) (55:31)
En zij maakten plannen (tegen Jezus). Allah maakte ook plannen (tegen hen), maar Allah voorziet het beste. (3:54)
De huichelaars trachten Allah te bedriegen, maar Hij zal hen voor hun bedrog straffen. En wanneer zij zich oprichten om te bidden, staan zij loom, en tonen zich aan de mensen en gedenken Allah slechts weinig, (4:142)
Al deze verzen hebben Goddelijke connotaties en moeten daarom niet in hun letterlijke en gewone zin verstaan worden.
3. Verzen waarvan de betekenis duidelijk wordt gemaakt door andere verzen.
En de Joden zeggen: “De hand van Allah is gebonden.” Hun handen zijn gebonden en zij zijn vervloekt voor hetgeen zij zeggen. Neen, Zijn handen zijn wijd open, Hij geeft, zoals Hij wil. (5:64)
Het bovenstaande vers kan begrepen worden door een vers uit een ander hoofdstuk te lezen.
En houd uw hand niet op uw zak, noch open haar al te wijd, anders zul je neerzitten in zelfverwijt en spijt.
Het ligt voor de hand dat de uitdrukking met betrekken tot het strekken van handen figuurlijk gebruikt is, om vrijgevigheid en mildheid aan te duiden. We moeten daarom niet aannemen dat Allah twee handen heeft, zoals wij. Zo moeten ook de woorden ‘twee handen’ die voorkomen in de Heilige Koran in verzen die verwijzen naar de hand van genade van Allah, of Zijn straf, niet letterlijk genomen worden.
Hoe staan Moslims tegenover deze Verzen?
De Moslims uit vroegere eeuwen gaven geen enkele mening over de eerder aangehaalde verzen van de Heilige Koran. Ze trachtten hen niet te beschrijven als figuurlijk of niet-figuurlijke uitdrukkingen en ze probeerden hen ook niet te interpreteren. Ze beleden slechts volledig geloof erin als Goddelijke Openbaringen, waarvan de bedoeling en intentie alleen aan Allah bekend waren. Later, toen scholastische theologie opkwam als een zelfstandig onderwerp, kwamen er argumenten naar boven om de grondstellingen van geloof in de Islam te bewijzen, teneinde enkele twijfels die zich verspreidden, weg te nemen. Een groep geleerde oefende kritiek uit op deze argumenten, terwijl ze spraken over de verzen die verwezen naar de Goddelijke Kenmerken en die verklaarden wat letterlijk en wat allegorisch was.
Niettemin disputeerden geleerden uitgebreid over dit onderwerp, waarover zij breed van mening verschilden. De waarheid van de zaak is, dat ook die verzen Goddelijke openbaringen zijn, dus iedereen die een deel ervan ontkent, of de betekenis ontkracht, of ze interpreteert in hun letterlijke en materialistische zin, handelt Allah’slasterlijk (kufr). Daarom is het gevaarlijk om in deze verzen te graven – zoals het binnengaan van een gevaarlijke zone, waar je weet dat je vernietigd zult worden. Het beste is, een dergelijk gebied te mijden. Daarom dient een gelovige ze niet diepgaand te analyseren, of ze afzonderlijk te betrachten om discussie uit te lokken. Zoals eerder gezegd, we moeten op de weg blijven die onze moslimvoorvaderen ons toonden en ons herinneren dat onze ware overtuiging rust in ons vaste geloof in het woord van Allah.