De Wahhābīs [1] verschenen in de Arabische woestijn en deden de school van Ibn Taymiyya herleven. De oprichter van het Wahhābisme is Muhammad ibn `Abdul Wahhāb, gestorven in 1206 Hijra. [2] Hij had de boeken van Ibn Taymiyya bestudeerd, die in zijn ogen onschatbaar werden en zijn betrokkenheid erin nam dusdanig toe dat hij de meningen ervan in de praktijk bracht. De Wahhābis overdreven [en censureerden] de posities van Ibn Taymiyya en legaliseerden praktische kwesties die als volgt samengevat kunnen worden:
I. Zij beschouwden van `ibāda (aanbidding) niet alleen zoals de Islam het bepaald had in de Koran en Sunnah en zoals Ibn Taymiyya het vermeld had, maar wensten ook `adāt (gewoontes) als onderdeel aan de Islam toe te voegen zodat Moslims eraan gebonden werden. Aldus verklaarden zij het roken van sigaretten harām (stellig verboden) en overdreven zij in dit voorschrift zodanig dat hun gemiddelde volgelingen de roker als een mushrik (afgoden aanbidder) beschouwden. Hierdoor kwamen zij op de khawārij te lijken, degenen die een ieder die zondigt tot afvallige verklaarden.
II. In de beginperiode van hun heerschappij verklaarden ze ook koffie en alles wat erop leek harām, maar het lijkt erop dat zij milder op dit punt werden naarmate de tijd vorderde.
III. De Wahhābis beperkten zich niet enkel tot bekeringsdrang, maar zochten ook hun toevlucht in geweld tegen een ieder die het oneens was met hen, op grond van het bestrijden van bid`ah (innovatie), en dat innovaties kwaadaardigheden zijn die bestreden moeten worden, en dat het is verplicht om het goede te bevelen en het kwade te verbieden. [3] De leider van het Wahhābi gedachtegoed op het slagveld en in de strijd was Muhammad ibn Sa`ūd, de voorvader van de regerende Sa`ūdī familie op het Arabische schiereiland. Hij was een zwager van Sheikh Muhammad ibn `Abdul Wahhāb en had zijn madhhab (rechtsschool) overgenomen. Hij verdedigde het vurig en riep ertoe op middels de kracht van wapens. Hij liet weten dat hij dit deed om de Sunnah te handhaven en om bid`ah uit te roeien. Wellicht droeg deze religieuze missie die gewelddadig werd een opstand tegen de Ottomaanse heerschappij met zich mee. Totdat de gouverneur van Egypte, Muhammad `Alī Bāsha al-Albānī, het tegen hen opnam en de Wahhābīs plotseling aanviel met zijn sterke leger en hen versloeg in de loop van verschillende slagen. In die tijd was hun militaire macht teruggebracht en begrenst tot de stammen van het Arabische schiereiland. Riyad en omstreken was het centrum van deze permanente da`wah dat gewelddadig werd telkens wanneer ze de kracht ervoor hadden, en vervolgens stil lag wanneer ze geconfronteerd werden met een gewelddadige oppositie.
IV. Iedere keer als ze in staat waren om een dorp of stad te veroveren, vernielden ze en vernietigden ze de graftombes en ze vernietigden ook iedere Moskee met graftombes erin.
V. Hun wreedheid stopte daar niet, ook ieder graf dat zichtbaar was werd door hen vernietigd. Toen de leider van de Hijāz zich aan hen overgaf, vernietigden ze alle graven van de metgezellen en maakten ze deze met de grond gelijk.
VI. Ze hielden vast aan kleine zaken die ze veroordeelden terwijl deze niets te maken hadden met afgoderij, noch met iets dat leidt tot afgoderij, zoals fotografie. Wij zijn dit tegengekomen in hun fatwas en formele brieven van hun `ulemā (geleerden), hoewel hun heersers deze uitspraak van hen volledig negeren en naast zich neerleggen.
VII. Zij verbreedden de betekenis van bid`ah tot vreemde proporties, totdat zij het punt bereikten dat ze beweerden dat het bekleden van de muren van de nobele Rawda (vlakbij de kamer van de Profeet, Allah zegene hem en geve hem vrede, in Medina) een innovatie is. Vandaar dat ze het vernieuwen van de bekleding ervan verboden, totdat het verscheurde en er onaangenaam uit kwam te zien, was het niet voor het licht dat schijnt op allen die in de aanwezigheid van de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem), of voelen dat dit de plek is van de Openbaring aan de Meester van de Boodschappers. Hier bovenop zijn er zelfs diegenen bij die de uitdrukking van de Moslims, “Sayyidunā (Onze Meester) Mohammed”, als een niet toegestane bid`ah beschouwen. Ze zijn hier heel extreem in, en ter wille van hun missie gebruiken zij er vuile en harde taal voor, totdat de meeste mensen zo snel als ze kunnen zelfs van hen wegvluchtten.
VIII. In feite hebben de Wahhābīs de meningen van Ibn Taymiyya verwezenlijkt en zijn ze extreem vurige volgers en aanhangers van deze standpunten. Zij hebben de standpunten van Ibn Taymiyya overgenomen die we in onze bespreking over diegenen die zich “Selefīs” noemen hebben uitgelegd. [4] Niettemin verbreedden zij de betekenis van bid`ah en verklaarden ze zaken die geen relatie hebben met aanbidding, tot innovaties. Sterker nog, men heeft opgemerkt dat de `ulemā van de Wahhābīs hun eigen standpunten als correct beschouwen en onmogelijk als verkeerd, terwijl ze de standpunten van anderen als verkeerd beschouwen en onmogelijk als correct. Verder beschouwen ze wat anderen doen in het opzetten van graftombes en het rondom circuleren ervan nagenoeg als afgoderij. [5] Hierin staan ze dicht bij de khawārij, die iedereen die het met hen oneens was als afvalligen verklaarden en bevochten zoals we eerder hebben uitgelegd. Dit was een relatief ongevaarlijke zaak in de dagen dat ze gekleefd waren aan de woestijn en haar grenzen niet passeerden. Echter, wanneer ze zich met anderen mengden en de Hijāz in handen van de Sa`ūd familie viel [6], werd het een uiterst zwaarwegende kwestie. Dit is waarom de voormalige koning `Abdul `Azīz van de Sa`ūd familie zich tegen hen keerde, en hun meningen beperkte tot henzelf en niet van toepassing op anderen achtte”.
Voetnoten
[1] Het Wahhābisme is de belangrijkste sekte in de latere periode van de Islam.
[2] De Wahhābīs benoemen Muhammad ibn `Abdul Wahhāb tot “Sheikh al-Islam” terwijl hij in zijn eigen Hanbalī Madhhab een onbelangrijk personage is. En zij noemen zijn afstammelingen āl al-sheikh [familie van de Sheikh] terwijl zijn broer Sulayman ibn `Abdul Wahhāb hem tot ketter verklaart in zijn “fasl al-khitāb min kitāb allāh wa-hadīth al-rasūl, sallallāhu `alayhi wa-sallam, wa-kalām ūli al-albāb fī madhhab ibni `abd al-wahhāb” (Het laatste woord van de Koran, de Hadīth en de uitspraken van de geleerden betreffende de rechtsschool van Ibn `Abdul Wahhāb), ook bekend als “al-sawā`iq al-Ilāhiyya fī madhhab al-wahhābiyya” (De Goddelijke Bliksemstralen betreffende de Wahhābī Rechtsschool).
[3] Tot op de dag van vandaag nemen de khawārij, al-amr bil-ma`rūf wal-nāhi `an al-munkar op in hun boeken van fiqh.
[4] Van de titels die de Wahhabis aan zichzelf gaven zijn de namen muwāhhids (monotheïsten), islāhīs (hervormers) en selefīs (volgers van de vrome voorgangers), terwijl hun tegenstanders hen hashwiyya (stampers), mujassima (antropomorfismen) en khawārij (afgescheidenen) noemen.
[5] Vreemd genoeg achten de Wahhābīs het plamuren van foto’s van hun koningen, koningsrijken opzetten en het vernoemen van een land naar een koning, geen afgoderij.
[6] Met het geld en de wapens van niet-Moslims.