De Realiteit van Tasawwuf
Er bestaat vandaag de dag een groot misverstand onder de Moslims wat betreft de realiteit van Tasawwuf. In feite is het een essentieel gedeelte van de Islamitische cultuur en beschaving; het is het spirituele gedeelte en gezicht van de Islam. Het kuist de ziel en het gedrag van de Moslims, om hen dichter bij Allah (Hoog en Verheven is Hij!) te brengen. De term tasawwuf kent één van de volgende oorsprongen: de wollen kleding dat de Sūfīs droegen, of hun intentie om hun zielen en harten te zuiveren (safā) om deze voor te bereiden op het ontvangen van de zegeningen, het licht, de barmhartigheid en de genade van Allah (Hoog en Verheven is Hij!), of het is verbonden aan de naam van de Sahāba, de metgezellen van Sayyidina Mohammed (Allah zegene hem en geve hem vrede) die bekend stonden als de Ahl al-Suffa.
Normaal gesproken is er een Sheikh, die ook wel murshīd (begeleider) of ustādh (leraar) wordt genoemd. Verder is er een khanqa, zawiya of takiya; dit is de plaats waar de Sheikh zich bevindt om zijn murīds (leerlingen) grondig en praktisch te onderwijzen over hoe zij moeten strijden met en het bevechten van de nafs (ego) omwille van Allah (Hoog en Verheven is Hij!). Deze spirituele oefeningen staan bij de Sūfīs ook wel bekend als mujāhida. De murīd moet doorgaan met de mujāhida totdat hij de staat van goede wil bereikt, die haqq al-yaqīn en ook wel maqām al-ihsān genoemd wordt. Op die manier komt hij dichter bij Allah (Hoog en Verheven is Hij!) en verkrijgt hij het perfecte geloof en bedaardheid, de itmināna. De voornaamste middelen om dit stadium te bereiken zijn de volgende:
(1) Door een goede aanbidder (zākir) te zijn en volledig in het constant gedenken van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) op te gaan.
(2) Door bescheiden en nederig te zijn.
(3) Door jezelf te verfijnen volgens de instructies van de murshīd.
(4) Door ontzettend vroom te zijn, aangezien vroomheid en nederigheid van essentieel belang zijn.
(5) Door in het gezelschap (suhbat) van de murshīd te verblijven.
De volgende tekst is afkomstig uit het boek van Ahmad ibn Naqīb al-Misrī genaamd “`umdat al-sālik”, vertaald door Nūh Ha Mīm Keller als “reliance of the traveller”. Het is een klassieke handleiding voor de Islamitische wet [volgens de Shāfi`itische rechtsschool].
“In zijn boek tanwīr al-qulūb fī mu`amalāt `allām al-ghuyūb zegt Muhammad Amīn al-Kurdī het volgende : ‘Het Soefisme is een kunde waardoor men de staat van de menselijke ziel leert kennen, of het nu lofwaardig of afkeurenswaardig is, hoe het te reinigen van het afkeurenswaardige en het eervol te maken door het lofwaardige te verkrijgen, en om te reizen en te vorderen naar Allah (Hoog en Verheven is Hij!), toevlucht in hem zoekend. Haar vruchten zijn het ontwikkelen van het hart, het verkrijgen kennis over Allah (Hoog en Verheven is Hij!) door directe ervaring en extase, redding in het Hiernamaals, overwinning door middel van het verkrijgen van Allah’s tevredenheid, het bereiken van het eeuwige geluk, en het hart te verlichten en te kuisen zodat bijzondere toestanden geopenbaard worden, en men datgene waarneemt waar het zicht van anderen blind voor is.’
In [zijn boek] al-maqāsid fī bayān mā yajibu ma`rifatuhu min al-dīn, zegt al-Nawawī: ‘De weg van het Soefisme is gebaseerd op vijf principes: Godvrezend zijn zowel privé als in het openbaar, leven volgens de Sunnah in woord en daad, onverschilligheid tonen of je door anderen nu geaccepteerd of geweigerd wordt, genoegdoening met Allah (Hoog en Verheven is Hij!) in zowel [tijden van] tekort als overvloed, en terugkeren naar Allah (Hoog en Verheven is Hij!) in zowel blijdschap als verdriet. De principes om de ziekten van de ziel te behandelen zijn er ook vijf: de maag verlichten door minder te eten en te drinken, toevlucht zoeken bij Allah (Hoog en Verheven is Hij!) van het onvoorziene wanneer het geschiedt, wegblijven van situaties die bestaan uit zaken welke men vreest om in te geraken, dag en nacht en met volledig bewustzijn constant om Allah’s vergiffenis en Zijn zegeningen over de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) te vragen, en in het gezelschap te verblijven van iemand die naar Allah (Hoog en Verheven is Hij!) leidt.’
Imam Ahmad Zarrūq zegt in zijn boek `iqāz al-himam fī sharh al-hikam: ‘Aspecten van het Soefisme, uitgelegd, gedefinieerd en omschreven, lopen op tot bijna 2000, [en ze zijn] allemaal terug te leiden naar oprechtheid wanneer zich men tot Allah (Hoog en Verheven is Hij!) richt, iets waar zij slechts facetten van zijn, en Allah (Hoog en Verheven is Hij!) weet het beste. De noodzakelijke voorwaarde in het oprechte benaderen is dat het datgene is wat de Hoogste Waarheid accepteert. Nu is het zo dat iets wat zijn meest noodzakelijke voorwarde mist, niet kan bestaan. “En de ondankbaarheid van Zijn dienaren behaagt Hem niet” (Koran, Sūrat al-Zumar 39:7). Men moet dus realiseren wat daadwerkelijke geloof (imān) is. “Maar wanneer jullie dankbaar zijn, dan heeft Hij behagen in jullie” (Koran, Sūrat al-Zumar 39:7). Dit houdt in, het toepassen van de Islam.
Dus er is geen Soefisme behalve door het begrip van de Heilige Wet, want de uitwendige regels van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) zijn onbekend behalve hierdoor [de Heilige Wet]. En er is geen begrip van de Heilige Wet zonder Soefisme, aangezien praktijken niets waard zijn zonder oprechtheid in benadering, zoals uitgedrukt in de woorden van Imam Mālik: “Diegene die het Soefisme praktiseert zonder de Heilige Wet te bestuderen geraakt in ketterij, en diegene die de Heilige Wet bestudeert zonder het Soefisme te praktiseren geraakt in zondigheid, en diegene die tussen deze twee combineert is waarheidsgetrouw.” ’
`Abdal Wahhāb al-Sha`rānī schrijft in tabaqat al-kubra al-musamma bi-laqāqih fī tabaqat al-akhyār: ‘Het pad van de Sūfīs is gevestigd op de Koran en Sunnah, en het is gebaseerd op het naleven van de morele waarden van de Profeten en de gezuiverden. Het kan geen enkele blaam treffen, behalve en uitsluitend wanneer het een expliciete uitspraak van de Koran, de Sunnah of de consensus van de geleerden tegengaat. Als het geen van deze tegengaat, dan is het meeste wat van ervan gezegd kan worden dat het een begrip is die een Moslim gegeven is, dus laat een ieder [met rust] die ernaar wil handelen, en een ieder die dit niet wenst zich te onthouden [van tegenspraak], en dit geldt zowel voor de handelingen als voor het begrip. Er is dus niets wat het veroordelen ervan rechtvaardigt, behalve iemands lage opinie van anderen, of het interpreteren van hun handelingen als uiterlijk vertoon; en dit [het als zodanig interpreteren] is verboden om te doen.’
Wie zorgvuldig de takken van kennis van het Volk van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) bestudeerd heeft, zal zien dat geen enkele ervan de grenzen van de Heilige Wet overtreden. Hoe zouden ze ook buiten de grenzen van de Heilige Wet kunnen liggen, wanneer het [juist] de Sharī`ah is die de Sūfīs op ieder moment met Allah (Hoog en Verheven is Hij!) verbindt? De reden voor de twijfels van iemand die onbekend is met de weg van de Sūfīs en dat het de essentie van de Heilige Wet is, komt door het feit dat een dergelijk persoon de kennis van de Sharī`ah nog onvoldoende beheerst. Dit is waarom Junayd [al-Baghdādī] heeft gezegd: ‘Deze kennis van ons is gevestigd op de Koran en Sunnah’, als antwoord op diegenen uit zijn tijd of ieder ander die van mening is dat het buiten de grenzen van de Koran en Sunnah valt.
Het Volk is het er unaniem over eens dat niemand de weg van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) mag onderwijzen, behalve diegene die de Heilige Wet op een bekwame wijze beheerst, en die zowel de expliciete als impliciete regels kent, [en weet] welke daarvan algemeen toepasbaar zijn en welke specifiek, [en] welke de anderen vervangen en welke vervangen worden. Hij dient ook een grondige kennis van het Arabisch te hebben, de figuurlijke gebruiken en vergelijkende spreekwoorden ervan te kennen, enzovoorts. Dus iedere ware Sūfī is een geleerde in de Heilige Wet, terwijl het andersom niet altijd het geval hoeft te zijn.
Samengevat, niemand ontkent de toestanden van de Sūfīs behalve iemand die onwetend is. al-Qushayrī zegt: ‘Geen enkele Islamitische periode heeft een echte Sheikh gekend, zonder dat de Imams van de geleerden uit die tijd naar hem verwezen, nederig waren tegenover hem, en hem opzochten om zijn baraka (spirituele gunst) te verkrijgen. Als het [Sūfī] Volk geen superioriteit en voorkeur kende, zou het andersom zijn geweest.’
Imam Ahmad Zarrūq beschrijft in het boek kitāb qawaqnīn hukum al-ishrāq ilā kaffa al-sūfiyya fī jāmi` al-afāq de eigenschappen van een ware Sūfī Sheikh als volgt: ‘De eigenschappen die nodig zijn voor een Sheikh om door een leerling gevolgd te mogen worden zijn er 5:
(1) Betrouwbare religieuze kennis.
(2) Ware ervaring van het Goddelijke.
(3) Verheven doel en wil.
(4) Een loffelijk karakter.
(5) Een scherpzinnig inzicht
Iemand met de 5 volgende eigenschappen is niet geschikt om een Sheikh te zijn:
(1) Onwetendheid in de religie.
(2) Het kleineren van de eer van de Moslims.
(3) Zich bemoeien met zaken die hem niet aangaan.
(4) Grillig zijn in alles.
(5) Zonder aarzeling een slecht karakter tonen.
Als er geen Sheikh is die ook een echte murshīd is, of er is er wel één maar het ontbreekt hem aan één van de 5 eigenschappen, dan moet de murīd op die eigenschappen vertrouwen die hij [de Sheikh] geperfectioneerd heeft, en als een broeder met hem omgaan wat betreft de overige zaken [dat wil zeggen, de Sheikh en zijn leerling adviseren elkaar].’
In al-hall al-sadīd li-mā astashkalahu al-murīd, legt Muhammad Hashimi het doel van het kiezen van een Sheikh en een Pad uit: ‘Wanneer het [kiezen van een] pad enkel “voor de zegeningen ervan” is, en de Sheikh niet aan bepaalde voorwaarden voldoet, of als de leerling meerdere bedoelingen tegelijk ermee heeft, of als de intentie van de leerling in tegenspraak is met de spirituele intentie van de Sheikh, of wanneer de nodige tijd ervoor in een onduidelijke mate verlengd wordt, of wanneer hij van zijn Sheikh gescheiden wordt door de laatstgenoemde zijn dood of de crisissen der tijden en hij [de Sheikh] de reis voor hem [zijn leerling] nog niet heeft kunnen afmaken en hem nog niet heeft kunnen aanreiken wat hij [de leerling] zocht in het Pad, want het is voor hem niet toegestaan om zijn hele leven bij zijn eerste Sheikh te blijven al is het enkel om niet in onwetendheid van zijn Heer te sterven, bewerend dat dit het doel is van het Pad. Op geen enkele wijze is dit het doel. De bedoeling van het Pad is om het doel te bereiken, en een Pad dat dit [zijn doel] niet bereikt is een middel zonder einde. Het pad was gemaakt om er op te reizen met de intentie om het doel te bereiken, niet om er op te blijven en zich erop te vestigen zelfs als dit zou leiden tot het sterven in onwetendheid van de Heer. De betekenis van de ware murīd is diegene die zichzelf zonder ommezwaai overlevert aan een levende Sheikh die een murshīd is tijdens de dagen van zijn [de leerling’s] reis naar Allah (Hoog en Verheven is Hij!), zodat de Sheikh hem door de etappes van de reis kan brengen, totdat hij [de Sheikh] tegen hem [de leerling] kan zeggen, “Hier ben jij, en hier is jouw Heer.”
Sheikh `Izz ibn `Abd al-Salām legt het belang van de Shari`ah voor de Sufis uit in zijn boek al-imām al-`izz ibn `abd al-salām wa ātharuhu fī al-fiqh al-islāmī: ‘De Heilige Wet is de schaal waarop mannen worden gewogen, en waarmee het verschil tussen de winst en het verlies wordt berekend. Degene die zwaar weegt op de schaal van de Sharī`ah is één van de vrienden (awliyā) van Allah (Hoog en Verheven is Hij!), en zij verschillen onderling van rang. En wanneer hij tekort komt op de schaal van de Sharī`ah is hij één van het vernietigde volk, en ook zij verschillen onderling van rang. Als je iemand ziet die door de lucht kan vliegen, over water loopt, of je informeert over het ongeziene, terwijl hij de Heilige Wet zonder een geldig excuus overtreedt, dan is dat een duivel. Allah (Hoog en Verheven is Hij!) heeft hem daar geplaatst als een verleiding voor de onwetenden. Het is ook niet vergezocht dat deze persoon één van de middelen is waar Allah (Hoog en Verheven is Hij!) voor kiest om mannen mee te misleiden, immers de Antichrist zal de doden tot leven wekken en de levenden laten sterven, allemaal als een verleiding en aandoening voor diegenen die misleid zouden worden.
Sheikh `Abd al-Qāhir al- Baghdādi citeert van usūl al-dīn, en verklaart de relatie tussen het Soefisme en de orthodoxie: ‘Het boek tarīkh al-sūfiyya dat geschreven is door `Abd al-Rahmān al-Sulāmī, bevat de biografieën van bijna 1000 Sūfī Sheikhs, waarvan geen enkele tot de ketterse sekten behoorden en waarvan iedere tot de Soennitische gemeenschap behoorden, met uitzondering van slechts drie van hen: Abū Himam al-Shāmī, die zich voordeed als één van de Sūfīs maar eigenlijk in incarnatie (hulūl) geloofde; Husayn ibn Mansūr al-Hallāj, wiens geval problematisch blijft ook al hebben Ibn `Atā, Ibn Khafīf en Abūl Qāsim al-Nasrabādhi hem goedgekeurd; en al-Qannād, de Sūfīs beschuldigden hem een Mu`tāzilī te zijn en wezen hem af, want het goede accepteert het slechte niet.
Wat is de relatie tussen de filosofie en het Soefisme? Een ieder die de “filosofie” serieus bestudeerd heeft, moet toegeven dat de term door haar lange geschiedenis heen is toegapst op een groot aantal zeer verschillende handelswijzen en manieren van denken, en dat er weinig substantiële overeenkomst bestaat tussen de filosofen over wat filosofie nu daadwerkelijk is en wat het zou moeten zijn. Wat Nawawī en andere Islamitische geleerden in gedachte lijken te hebben wanneer zij spreken over het onwettige karakter van de filosofie, zijn niet de pogingen om logisch kritiek te geven op de methodologie van de wetenschappen die deze eeuw in het bijzonder te zien zijn geweest, maar eerder de kosmologische theorieën en de maar al te menselijke pogingen om ultieme vraagstukken over de mens, God, het hiernamaals, enzovoorts op te lossen, zonder de Goddelijke leidraad van de Koran en Sunnah in beschouwing te nemen. Iedere mening die een welbekend dogma van het Islamitische geloof waar er een consensus van geleerden (ijma`) over bestaat tegenspreekt, is ongeloof (kufr) en het is verboden deze te leren of het te onderwijzen, anders om uit te leggen dat het verboden is.
En Allah weet het beste.